Rustdag

23 November 2016

rustdag

Mijn opvoeding staat bol van wat ik nu dogma’s noem. Toen niet, toen hoorde alles gewoon zo. Niet dat ik er onder geleden heb, ik vind dat ik goed ben opgevoed. Als kind is de waarheid die je meekrijgt jouw waarheid.
Er was veel wat ik ‘hoorde’ te doen of juist te laten, dus dat deed ik. Als kind mocht ik op zondag niet veel. Hoefde ik niet veel, zou je ook kunnen zeggen. Dat was een rustdag. Het was ook de enige dag in de week dat we allemaal thuis waren, werd gezegd. Dat was dan de waarheid, want liegen mocht niet.

De werkelijkheid was dat mijn vader veel op pad was, omdat hij betrokken was bij de kerk. Als ouderling in de gemeente ging hij elke zondag naar de kerk, bezocht hij gemeenteleden, vergaderde hij en zat hij tijdens de dienst in een speciale bank: de ouderlingenbank. Dicht bij de dominee. Ik herinner me dat ik mee mocht en dan alvast in die bank mocht zitten, terwijl mijn vader met de andere ouderlingen en de dominee over de aankomende dienst sprak. Mijn positie was fantastisch. Ik zat voor in de kerk, kon over iedereen heen kijken en verstoppertje spelen omdat de ouderwetse banken deurtjes hadden waar ik mij achter kon verschuilen. Ik vond het heerlijk. Als ik iemand zag die ik kende, zwaaide ik vol trots dat ik op die mooie podiumplek mocht zitten.

Naar de opa's en oma's

Als mijn vader dan met de dominee de kerk in kwam, moest ik me wel weer gedragen, want dat hoorde zo. Netjes zitten en vooral stil, niet zwaaien, maar luisteren naar de dominee. Wat kon die man preken… geloof ik. Ik herinner me een bulderende stem, Imponerend, maar had geen idee waar hij het over had. 
Na de grote-mensenkerk mocht ik naar wat heette de “kinderkerk”. En daarna bij een van de opa’s en oma’s op visite. Ik had ze nog allemaal, dus de ene zondag zaten we bij de ouders van mijn vader, de ander bij die van mijn moeder. Dat hoorde. Want de zondag was de ‘rustdag’. Op de rustdag waren de winkels gesloten, want de winkeliers hadden ook een rustdag. Er werd op zondag niet gewerkt. Op zondag werd wel gewandeld. Langs het strand als we bij familie waren, door het bos dat niet zo ver bij ons vandaan was, er op uit, dat mocht dan weer wel. Maar onderweg nergens iets drinken, want dan moesten andere mensen op zondag voor ons werken, dat kon toch niet?


Ik denk vaak aan die tijd. Ik heb een goede jeugd gehad. Geen trauma’s overgehouden aan mijn opvoeding. Mijn ouders deden wat zij dachten dat goed was. En dat deden ze met heel veel liefde voor ons. 
Het heeft wel heel veel invloed op me gehad, nog steeds op een bepaalde manier.
De betekenis van een rustdag was dat je veel ‘dingen’ doet. Het was een van de volste dagen van de week. Dat was niet de opzet, maar zo is het onbewust wel met me meegekomen. Daardoor heb ik geloof ik dat ik nooit echt goed geleerd om rust te nemen, niets te doen. “Ledigheid is des duivels oorkussen” is sterker blijven hangen, dan de zondagsrust.

Het moeten is er af

Ik hanteer geen rustdagen. Niet bewust, maar ik heb gewoon altijd wat te doen. Dat kleine duiveltje heeft me lang nagejaagd. Ik moest altijd iets te doen hebben. Ik kijk om me heen en zie mijn bureau vol liggen met aantekeningen, stapels die nog nagekeken moeten worden en mijn computer die vol staat met onordelijkheid opgeslagen bestanden en lijstjes met goede voornemens om het eens te ordenen. Het is wel veranderd. Ik heb nog altijd veel te doen, maar het moeten is er af. Ik heb geleerd dat ik hou van wat ik doe, dat het me past om van het een in het ander te duiken. Ik kan veel aan, hard werken, snel schakelen, me aanpassen, focussen. Ik hou overzicht over een veelheid van dingen, ben kritisch en heb een groot incasseringsvermogen, gecombineerd met veel geduld. 
En ik ben dankbaar, want deze eigenschappen heb ik ontwikkeld mede dankzij een opvoeding met dogma’s en in mijn werk als trainingsacteur zijn ze heel bruikbaar!

Tenslotte: Het podium van de kerk is me ook bijgebleven: ik heb het podium omarmd, de kerk heb ik achter me gelaten. 

signatuur




Plaats een opmerking